Eind vorig jaar publiceerde adviesorgaan RMO een advies voor mediastaatssecretaris Dekker. Het advies oogstte de kritiek dat er te weinig concrete aanbevelingen voor overheidsbeleid in stonden. Volgens Bart Drenth, mede-opsteller van het rapport, is dat niet vreemd, want er is geen enkele reden voor de overheid om zich te bemoeien met de journalistiek.

Eind vorige eeuw wemelde het overal in Nederland van homokroegen en clubs, zeker  in Amsterdam. Maar inmiddels zijn iconen als de iT en het COC café gesloten en is het aanbod in Reguliersdwarstraat en langs de Amstel nogal uitgedund. In plaatsen buiten Amsterdam is de situatie nog erger. Hilversum kende ooit vijf homokroegen en twee disco’s. In 2012 ging hier het laatste café dicht, So What. Zo heette dat.

Wat is hier gebeurd? Van alles natuurlijk. Veranderende maatschappelijke omstandigheden, te weinig en/of verkeerde investeringen. Arrogantie. Zelfvoldaanheid over ooit ontwikkelde formules. Eigenaren die alleen in het snelle geld waren geïnteresseerd. Maar het korte antwoord is: het internet. Internet, dat is wat er is gebeurd. Dat is natuurlijk opmerkelijk, want op het internet kun je geen bier drinken. Maar je kunt elkaar daar wel ontmoeten. En dat gebeurde in toenemende mate; op internetforums en de laatste jaren vooral op een mobiele app die je laat weten hoe dicht potentiële bedpartners in jouw buurt zijn. En het bier werd steeds vaker elders gedronken.

Journalistiek is dus niet de enige bedrijfstak in moeilijkheden. Zo loopt van veel media het bereik terug en verdwijnen adverteerders. Winsten smelten weg. Dat is even wennen. Want mediabedrijven waren decennia lang zeer lucratief, met rendementen van tientallen procenten. Wat is hier aan de hand? Veranderende maatschappelijke verhoudingen? Te weinig en/of verkeerde investeringen? Slecht management? Arrogantie?  Zelfgenoegzaamheid over eenmaal ontwikkelde formules? Fixatie van eigenaars op het geld? Misschien wel allemaal. En ook hier springt een factor specifiek in het oog: internet. Deze nieuwe technologie heeft ontelbare alternatieven geschapen naast de bestaande massamediale kanalen als radio- en tv zenders, kranten en tijdschriften. Mediabedrijven hebben hun oligopolie verloren.

Dit roept een aantal reacties op van mediabedrijven. Een daarvan is dat zij meer amusement mengen in hun nieuws- en actualiteitenvoorzieningen. Hierop wees de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in zijn advies over Medialogica uit 2004. In de informatievoorziening winnen aspecten als conflict en persoonlijk drama aan gewicht ten koste van genuanceerde informatie over de inhoud.

Een andere reactie is het terugbrengen van de kosten, vaak ten laste van het aanbod. Redacties worden ingekrompen, titels samengevoegd of soms opgeheven. Lokale en regionale kranten dekken niet meer alle gemeenten in Nederland af. Hier en daar verschijnen ‘lichte vlekken’. En het is zeker niet vanzelfsprekend meer dat er bij iedere gemeenteraad een journalist op de tribune zit.

Dit is een bron van zorg, en die leeft ook in de Tweede Kamer. Daarom heeft staatssecretaris Dekker onder meer de RMO gevraagd hierover te adviseren.

Eind vorig jaar brachten we dat uit. Het is het laatste advies van de RMO voor het begin dit jaar samen ging met de Raad voor Volksgezondheid. Ons advies staat, zoals u van ons gewend bent, bol van interessante waarnemingen, relativeringen en analyses. Maar het bevat eigenlijk nauwelijks concrete aanbevelingen waar de overheid wat mee moet. Teleurstellend wellicht. Maar dat komt omdat we niet overtuigd zijn van de noodzaak, haalbaarheid of wenselijkheid daarvan.

Journalistiek vinden we natuurlijk wel belangrijk. Voor de democratie is goede journalistiek onmisbaar. Ze vervult essentiële functies, waarvan de belangrijkste zijn: informatie, debat en de waakhondfunctie.

Maar juist vanwege dit grote belang past de overheid afstand. Nauwe verwevenheid kan journalisten belemmeren hun rol naar behoren te spelen. In onze ogen heeft de overheid vooral een rol in het beschermen van diversiteit en pluriformiteit in het medialandschap. Daarom delen we het enthousiasme van de Raad voor Cultuur voor publiek/private samenwerkingen niet. Een aantal belangrijke aanbieders in een gebied wordt daarbij samengevoegd zoals we zien in Brabant en hier in Amsterdam. Idealiter zou zo’n samenwerking het beste van het publieke en de private sector in zich moeten verenigen: kwalitatief hoogwaardige journalistiek voor een breed publiek. Maar we zien hier het gevaar dat zo’n fusie juist de nadelen van het publieke en private combineert. Er ontstaat dan een ongezonde verstrengeling van de publiek/private mediapartij met de overheid.

Andere maatregelen die de overheid zou kunnen nemen lijken ons onhaalbaar. Zouden journalisten, een beetje zoals artsen, een eed moeten afleggen? Of zouden mediabedrijven aan een maximum rendement gebonden moeten worden? Cruciaal voor de haalbaarheid van dergelijke maatregelen is de vraag aan wie deze zouden moeten worden opgelegd. En dat is in het internettijdperk bijna niet te bepalen. Iedereen met toegang tot het internet is immers potentieel journalist of mediabedrijf. In Rusland is dit dilemma opgelost door iedereen met meer dan 5000 volgers op Twitter als mediabedrijf te definiëren en ze de daarbij horende normen op te leggen. Maar dit is niet onze voorkeursoptie.

Ook voor het stimuleren van vrijwillige zelforganisatie zien we nauwelijks mogelijkheden. Het overzichtelijke landschap met een aantal mediabaronnen heeft immers plaatsgemaakt voor een chaotische verzameling ongelijksoortige partijen, die soms snel opkomen en soms ook weer verdwijnen. Zelforganisatie maakt onder deze omstandigheden weinig kans.  Er zijn dus nauwelijks meer afspraken te maken, zoals het niet publiceren van namen en foto’s van verdachten. En daarbij helpt natuurlijk ook niet dat  een belangrijk deel van de spelers, door het wegvallen van oligopolistische winsten, minder middelen en een minder sterk motief hebben zich te gedragen als algemeen nut beogende instelling.

We zien dus allerlei risico’s voor journalistiek en hun betekenis voor democratie. En dus reden tot zorg. Maar we zien niet alleen maar ellende. De onderliggende factor die de ontwikkelingen in gang zet is juist heel veelbelovend. Nieuwe platforms maken meer participatie mogelijk maakt en maken het medialandschap dus diverser en veelstemmiger. Daarnaast laten nieuwe platforms bijvoorbeeld ook variatie in schaal toe, waardoor de industriële maat van de massamedia niet langer de norm is, of zou hoeven zijn.

Er is kortom volop reden opnieuw na te denken over hoe de functies van informatie, debat en waakhond opnieuw zouden kunnen worden ingevuld. Hoe zou de invulling van deze functies eruit zien als je zou kunnen beginnen met een schone lei?

Een vraag die zich direct al opdringt is waarom de overheid uitsluitend twee specifieke soorten media bekostigt, namelijk de publieke radio en de publieke televisie. Waarom niet ook kranten, tijdschriften, blogs en alle andere distributiekanalen?

Daarbij kunnen we een nog verdergaande vraag stellen. Waarom zou de overheid eigenlijk de distributie subsidiëren? In het internettijdperk is distributie immers niet langer een knelpunt. De bekostiging van bepaalde vormen van kwalitatief hoogwaardige content is daarmee vergeleken een veel groter knelpunt. Zou de overheid niet beter de makers rechtstreeks kunnen subsidiëren?  En kan dit, zonder dat journalistiek en overheid te nauw met elkaar te verstrengelen?

Moet de overheid überhaupt journalistiek bekostigen? Deze is weliswaar onmisbaar voor democratie, maar onmisbaarheid is een plaats- en tijdbepaald begrip. Een auto is onmisbaar in Los Angeles, maar niet in Amsterdam. En ooit waren publieke telefooncellen onmisbaar voor ieder dorp, maar inmiddels niet meer. Is het denkbaar dat zich alternatieven ontwikkelen voor de journalistiek zoals we die nu kennen? Alternatieven die net zo goed, of zelfs beter, de functies vervullen voor democratie van informatie, debat en waakhond?

Kieswijzers maken het mogelijk standpunten van politieke partijen met elkaar te vergelijken en helpen burgers dus de voorkeurspartij te bepalen. Een zoekmachine die het daadwerkelijke stemgedrag van onze volksvertegenwoordigers inzichtelijk maakt zou daarop een mooie aanvulling zijn. Evenals ruime informatie over niet alleen de onderwerpen op de politieke agenda, maar ook hoe eenmaal genomen besluiten door ambtenaren worden toegepast. Niet de journalistiek in de vorm zoals we die nu kennen. Maar het is best mogelijk dat burgers met deze instrumenten beter worden geïnformeerd dan door die ene journalist op de publieke tribune bij de gemeenteraadsvergadering.

Technisch is het niet ingewikkeld om alle openbare informatie direct digitaal beschikbaar te stellen. Dat zou alle huidige ingewikkelde WOB procedures overbodig maken. Debatten kunnen ook op andere platforms worden gevoerd. En voorbeelden als #pgbalarm laten zien dat ook voor de waakhondfunctie inmiddels alternatieven bestaan.

Het medialandschap is volop in beweging. Hoe zich dit zal ontwikkelen, laat zich lastig voorspellen. Nieuwe spelers die soms in weinig lijken op de bestaande maken hun opwachting. Ze veranderen het landschap, zoals datingapps de horeca veranderen.

De overheid doet er in onze ogen niet verstandig aan in dit landschap in te grijpen. De roep om concrete maatregelen komt erop neer sommige spelers specifieke rechten toe te kennen. Een analyse op basis van functies voor de democratie biedt daarvoor echter weinig aanleiding.